Hoe Plato’s ideeënleer tot stand kwam

Gezellig zaten ze in het warme zonnetje en keken naar de wolken die langs hen heen naar verre oorden dreven.
‘Hoe was dat ook weer met die theorie van jou?’ vroeg God (van alle tijden) aan Plato (ca. 427 – 347 voor Christus).
Plato woelde met zijn rechterhand in zijn baard en knipte met zijn linkervinger een stukje te dicht bijgekomen wolk weg. ‘Bedoelt u de ideeënleer, Heer?’ ‘Ja die, ik was de naam even vergeten, bij wijze van spreken dan’, mompelde God enigszins afwezig, want hij was juist bezig met het bezweren van wat relletjes in Indonesië, India, Irak en Amsterdam-Osdorp.‘Dat was een verhandeling over het feit, dat van alle dingen op aarde een perfecte, universele blauwdruk bestaat. Zo bestaat er bijvoorbeeld een blauwdruk van het perfecte paard. Alle paarden op de aarde, hoe verschillend ook, zijn daar van afgeleid. En zo is dat met alle onderwerpen die je maar kunt bedenken,’ zei Plato ijverig en hij kuchte zacht om zijn trots te verdoezelen.
‘Ah ja, ik weet het weer,’ zei God, ‘blauwdruk. Maar dat ultieme paard en die andere perfecte blauwdrukken, wie heeft die dan uitgevonden?’ ‘Eh, U toch?’ fluisterde Plato en keek vanuit zijn ooghoeken op naar de meester die één oneindige vinger uitspreidde over de oceaan en een storm temperde die wat al te eigenmachtig de oevers van verre kusten beukte.
‘Is het werkelijk? Oh, je bedoelt de schepping, toen ik van al die afzonderlijke ideeën tastbare dingen heb zitten fröbelen. Ach, wat is dat alweer lang geleden. En dan te bedenken dat het slechts een examenstuk was voor de hogere Godenschool. Ik herinner me nogal wat kritiek op het goed en kwaad principe. Mijn leraren verwachtten daar niets van. Jongen, zeiden ze: je KAN je personages geen vrijheid geven, dat loopt helemaal spaak. Soms denk ik wel eens: ze hadden gelijk, ik heb er een smak werk aan.’
Plato keek wat schuw naar de meester op, die plotseling een merkwaardig zacht licht begon uit te stralen dat zich tot in het oneindige uitbreidde. ‘Kijk maar even de andere kant op,’ zei God zacht. ‘Ik moet even mijn gemoed luchten.’
‘Maar Heer,’ waagde Plato, ‘wil dat zeggen dat u een fout in uw concept heeft gemaakt?’ God glimlachte zodat het zonnen en sterren regende over de wereld. ‘Nee,’ zei hij. ‘Ik blijf geloven in de vrije wil’. Het alternatief zou zijn dat mensen robots worden, die alleen uitvoeren wat ik voorschrijf. Nee, de mens zal het moeten doen met zijn eigen verantwoordelijkheid opdat hij uiteindelijk in vrijheid voor het goede kiest. Niemand kan zich achter mij verschuilen, maar dat maakt de keuze wel waardevoller.’ En wie mij nodig heeft, kan altijd op mij rekenen.
Het bleef een tijdje stil. Toen zei God zacht: ‘Ik kan me nog herinneren dat ik jou die ideeënleer inblies, je was vier jaar en het leek me wel een leuke filosofische oefening voor je.’
Plato keek strak voor zich uit. ‘Vier jaar heer?’ vroeg hij toonloos. ‘Vier jaar’, zei God. ‘Het was een aardig beginnetje. Weet je, je zou die theorie eens wat meer uit moeten werken. Als je hulp nodig hebt, dan roep je maar.’ Toen, met een machtig gebaar van zijn arm trok hij een prachtige sterrenhemel over de wereld. En alles was vredig en zacht.
Meer weten over de ideeënleer

Willem